Ik wilde waardig ten onder gaan.
Ik stond op uit bed, wreef de slaap uit mijn ogen, douchte me, waste mijn haren, schoor mijn baard af, knipte mijn neusharen, kamde mijn haar in een scheiding, vijlde mijn nagels, poetste mijn tanden, deed een luchtje op, ademde in, hoestte, en poetste nog een keer mijn tanden.
Ik liep door de stad en nam alles nog eens goed in me op. Ik was bijna bij de rivier toen iemand op mijn schouders tikte. Ik draaide me om. Een grote man keek me lachend aan en spreidde zijn armen.
‘Manuel!’
En ik dacht: nee, niet weer.
Fijn is ‘ie!
Ik was deze week ook al bezig met mijn Manuel. Die man roept bij iedereen dezelfde thema’s op, volgens mij.
Ik ben er ook aan bezig. Ik maak van hem een travestiet denk ik.
Wat een drukke baasjes en bazinnetjes. Het is tragisch. Volgens mij mag de tragiek nog wat harder. Ik ben overigens op een heel ander spoor bezig. Nu moet ik me weer gaan bezinnen.