Ik klom deze week de zolder op en zocht mijn oude schaatsen. Ze hingen met de veters aan een spijker in een houten balk. Ze leken op bowlingschoenen, met dat knullige zwarte en rode leer. Op de ijzers zaten roestplekken. Het zag er droevig uit. Ze hingen daar al zo’n tien jaar, zonder dat iemand zich om ze bekommerde. Ik haalde ze van de spijker en nam ze mee naar de gloednieuwe ijsbaan van Beuningen.
Ik had er zin in. Eindelijk was het weer mogelijk om te schaatsen in Beuningen. Tot tien jaar terug kon je iedere winter terecht op de vele sloten in het dorp. De beste schaatslocaties waren echter te vinden op de uiterwaarden, waar ik vaak tot diep in het donker ijshockey speelde. De laatste jaren was het Triavium de enige mogelijkheid om het ijs op te gaan.
Eenmaal bij de Asdonck aangekomen moest ik even slikken. De ijsbaan bleek één grote reclameadvertentie. Buiten stond een glimmende auto, binnen werd vuurwerk verkocht, kon je uitgebreid dineren, koophuizen bekijken en gratis op de foto. Nu snap ik dat zo’n ijsbaan niet betaalbaar is zonder sponsors. Maar moet het zo schreeuwerig? Moeten er kroonluchters boven het ijs hangen?
In mijn tijd (ja, hier mijmert een twintiger) namen we een thermoskan met chocolademelk mee naar de uiterwaarden. We controleerden het ijs door te luisteren naar het gekraak. We zagen dode visjes in het ijs en hielden onze adem in als we over bobbels gleden.
Deze week begreep ik weer eens dat tijden veranderen. Vanaf de kant keek ik naar de feloranje schaatsen op de baan en besloot dat er voor mijn oude ijzers geen tweede leven zou zijn.